14 augustus 2020

En ineens heb je het..... een plan... nu nog wat hulp/steun!

Zoals ik een paar weken geleden al hier schreef, zit mijn tijd in het ‘fat people program’ er bijna op. 

Twee jaar lang reed ik minimaal twee keer per week naar Geleen, om daar te sporten, te wegen, te praten, te lachen, te huilen, fitter en gezonder te worden. En natuurlijk om kilo’s kwijt te raken en wie weet (ooit) niet meer in de obesitas categorie te vallen.

Dat laatste is me me helaas (nog) niet gelukt, maar hé, het leven gaat door, ook ná het fat people program. En dat vond ik zelf de afgelopen weken (en nóg) best een dingetje. 

Dit programma was twee jaar lang mijn dagstructuur. En heel eerlijk: de enige dagstructuur die ik had. Ik ben 100% afgekeurd (en nee dat is niet zielig), heb dus geen baan, ik doe ook niet aan vrijwilligerswerk (en nee, dat wil ik ook niet), de klussen die ik had zijn allemaal gestopt, dus dat betekent dat er naast mijn wekelijkse afspraak met mijn woonbegeleider geen enkele structuur meer te vinden is in mijn leven. En dat is best wel een dingetje kan ik je zeggen.

Het is niet het einde van de wereld want ik heb zat dingen die ik leuk vind en genoeg hobby's om me de rest van mijn leven mee te vermaken, maar ik ken mezelf goed genoeg om te weten dat er een moeilijke periode aan gaat komen. 

Hoewel ik in de afgelopen twee jaar mijn plezier in bewegen weer heb teruggevonden en er nu graag op  uit trek om te wandelen of te fietsen, weet ik ook dat ik daar in de herfst en winter heel veel moeite mee ga hebben. Dan word ik somber, moe, lamlendig en vind ik het heel lastig om mezelf van mijn bank af te sleuren en mijn huis uit te schoppen. 

Kennis is macht zegt men wel eens, dus met deze kennis over mezelf, kan ik er maar beter voor zorgen dat ik een plan heb.

Tegenwoordig vind ik wandelen zelfs leuk! Ik beleef er lol in, het maakt mijn hoofd leeg en ik kom er steeds meer achter hoe mooi ons (en vooruit ook ons buur-) land eigenlijk is. En terwijl ik vandaag met een vriendin weer door de Zuid-Limburgse natuur stapte, bedacht ik ineens een plan.

Ik wil van September mijn persoonlijke STEPtember maken. Mijn idee is dus om in die maand (minstens) 250km te gaan wandelen. Ik wil uiteraard eigenlijk meer, maar laat ik mezelf een klein beetje in bescherming nemen en er 250 van maken. 

Het liefst zou ik anderen op de een of andere manier, van mijn STEPtember willen laten profiteren. Maar aangezien ik een paar maanden geleden al aan mensen gevraagd heb om me tijdens de home edition van de avondvierdaagse te sponsoren voor het goede doel (het reumafonds) vind ik het heel lastig om nu weer om sponsoring te gaan vragen.

En dus bedacht ik iets anders...

De natuur hier is prachtig en ik vind het vreemd en jammer tegelijk dat ik dat niet veel eerder ontdekt heb. Maar tijdens mijn wandelingen zie ik vaak zóveel zwerfvuil liggen, dat ik daar best een beetje verdrietig van word. Wat bezielt mensen om hun rotzooi zomaar op straat of in het bos te kwakken? Dat slaat toch nergens op?

En dus werd mijn STEPtember plan uitgebreid: Ik wil tijdens die 250 km ook nog eens zwerfvuil gaan oprapen. Op die manier laat ik andere mensen ook een beetje profiteren, want ik maak die prachtige natuur weer net een beetje schoner...

Maar ja, om al die troep nou met mijn blote handen op te gaan rapen vond ik ook niet zo aantrekkelijk. En mijn budget is ook niet echt berekend op het aanschaffen van een degelijke zwerfvuil tang. En dus trok ik een uur geleden de stoute schoenen aan en mailde het 'lokale vuil prik' bedrijf hier in de stad, met de uitleg van mijn plan en de vraag of ik van hen in die maand een zwerfvuil tang mag lenen!

Ik heb nog geen antwoord, maar ik hoop dat hij net zo enthousiast is als ik....

Als dat niet zo is, dan weet ik het ook even niet meer, maar misschien zijn er dan onder mijn lezers (en/of hun vrienden/kennissen) wel mensen die me verder kunnen helpen.

Toch laat het sponsoren me ook niet helemaal los. Ik zou zelf niet goed weten welk doel ik zou moeten kiezen. Mijn voorkeur gaat zelf uit naar: 

  1. de voedselbank, 
  2. de kinderen van de voedselbank, maar ook naar iets als 
  3. Natuurmonumenten. 

En wat nou, als ik mensen de mogelijkheid zou geven om te doneren en zelf te laten kiezen bij welke van deze drie doelen ze graag zouden zien dat hun donatie terecht komt? Zouden mensen dat doen? Ik heb geen idee... Maar het is het proberen waard...

Het plan kwam vanmorgen in me op en moet nog precieze handen en voeten krijgen, maar:

  • Dat ik die 250 km  wil gaan doen, staat vast. 
  • Dat ik zwerfvuil wil oprapen ook.
  • Dat ik er een facebookpagina voor wil maken, waar de wandelingen, foto's en kilometers op komen te staan en waar je me kunt volgen en aanmoedigen ook....
  • En of ik me laat sponsoren tja... dat hangt van jullie af ;-)

Je kunt in de reacties aangeven (of via het contactformulier/mail wat je ervan vindt. En ik zou het tof vinden als jullie mijn bericht en plannen delen.... 

Helpen jullie mee om mijn plan waar te maken?


Afbeelding gevonden op internet


2 augustus 2020

Je plek in de roedel vinden..... of juist niet....

Dromen dus.... het is een thema momenteel. 
Ik schreef hier al over een stukje van m’n droom, maar de droom bevatte nog meer fragmenten. 

Zo woonde ik ergens in die droom ineens weer bij mijn ouders in mijn ouderlijk huis. Qua leeftijd was ik een oudere puber, maar met de kennis en levenservaring van nu. Een beetje ingewikkeld uit te leggen, maar misschien ook wel niet heel anders dan het in mijn hoofd in het heden ook aanvoelt. (Voor mijn gevoel ben ik in mijn hoofd nooit ouder dan 16 geworden, maar dat is een nog langer verhaal en kun je in mijn boek lezen). 

Goed, ik woonde bij mijn ouders dus en onze relatie verliep nog steeds niet zo soepel. Mijn moeder had nog steeds problemen met mijn jongensachtige uiterlijk en gedrag en vond het heel moeilijk dat ik zo gesloten was. Ze namen me mee uit wandelen (jaja, het was een droom, mijn ouders wandelen niet) maar eigenlijk alleen maar naar het huis op de hoek. 

Daar stonden ze met elkaar te bekvechten over of ‘ze’ wel thuis zouden zijn of niet. Ik had geen idee waar het over ging en zoals altijd (vroeger) hield ik me afzijdig van hun gesprek/discussie. Maar toen liep mijn moeder naar de voordeur toe en zag ik een naambordje, met de naam van twee mannen en een lijstje hele vreemde namen. Ik begreep er niet zo veel van. 

Toen de deur openging, kwamen er een boel honden naar buiten gelopen (de verklaring voor de vreemde namen) en stond er een man in de deuropening toe te kijken wat er gebeurde. De ene hond liep meteen naar me toe en liet zich aaien, een ander bleef eerst staan kijken en kwam toen naar me toe om voorzichtig aangehaald te worden, een derde sprong enthousiast tegen me op en ging er weer vandoor en nog een andere, ging tegen me opstaan, en klom zo bovenop me (al staand) tot op m’n schouders om er daarna weer af te springen (oftewel, liep letterlijk over me heen). 

Toen mochten we binnen komen van de man. In de woonkamer nestelden mijn ouders zich meteen op een bank, een andere bank was bezet door een aantal honden en de twee stoelen waren door de beide mannen bezet. Voor mij was er geen plek meer en dus ging ik op de grond zitten, waar ik me normaal ook het meest prettig voel. 

De man zei: “dus jullie wonen nu al een week weer samen in een huis, maar dat loopt niet soepel en toch zijn jullie nu pas hier.” En tegen mij: “Misschien moeten we eens gaan uitzoeken wat jouw plek in de roedel is.” Ik had geen idee wat ik ermee moest. 

De man gaf wat voorbeelden over hoe de honden op mij gereageerd hadden en wat dat over mij en mijn plek zei (en hoe en wat dat ben ik écht vergeten), maar mijn moeder nam het woord over en begon haar klaagzang over wat er allemaal mis was met en aan mij. En het was alsof ik in die droom van een afstandje naar mezelf keek en mezelf zag ‘uitschakelen’. Ik haalde een borduurwerkje tevoorschijn en ging ongeïnteresseerd zitten borduren, net doen alsof ik niet luisterde, maar ik hoorde elk woord. Alleen..... ik had het al zo vaak gehoord. 

Ze vertelde dat ik zo jongensachtig was en dat ik me verzette tegen alles wat vrouw(elijk) was. Dat ik dat expres deed om haar pijn te doen, want ik wist hoe belangrijk het voor haar was om een dochter te hebben. Dat ik zo gesloten was, dat ik geen woord zei van wat er in me omging en hoe naar dat voor haar was en hoeveel pijn ik haar deed. En zo ging het nog even door. Ik haalde af en toe adem om iets te zeggen, maar dan was ze alweer verder in haar relaas en dus deed ik wat ik gedurende m'n puberteit steeds meer ben gaan doen: ik hield m’n mond stijf dicht en zei niks. 

De man keek het een tijdje aan en vroeg toen aan mij: “en wat vind jij hier nou allemaal van?” En ik weet nog dat ik gezegd heb: “maakt het wat uit wat ik ergens van vind dan? Mij wordt namelijk nooit iets gevraagd. En als er al iets gevraagd wordt, dan wordt er nooit geluisterd, maar altijd geoordeeld. Dus wat ik ergens van vind is irrelevant, want het gaat nooit om wat IK vind, maar om wat mijn moeder denkt dat ik vind.” 

En daar werd ik wakker, dus ik zal wel nooit weten wat mijn plek in de roedel nou precies is, maar hoewel de droom op zich een beetje vreemd is, is de inhoud voor mij heel herkenbaar en kan ik ook wel plaatsen waarom dit op dit moment naar boven komt. 

Ooit werd ik naar de kinderpsychiatrie gestuurd omdat ik een probleem had/was. We kregen systeemtherapie (oftewel met het ‘hele’ gezin) en die gesprekken verliepen ongeveer op dezelfde manier. Ik was daar destijds niet omdat ik dat zelf wilde, maar omdat ik meegesleurd werd. Ik mocht niks zeggen, maar als ik niks zei, kreeg ik op m’n donder. Als ik wel wat zei (maar ook als ik niks zei trouwens) dan ging mijn moeder theatraal zitten huilen en klagen over hoe zwaar en moeilijk ze het met me had. Wat ik ook deed, ik kon het nooit goed doen. 

En dus zei ik niks meer. En dat hield ik ook ver na de kinderpsychiatrie vol. Als ik één ding namelijk heel goed geleerd heb tijdens m’n jeugd dan is het wel hoe pijnlijk het is als je steeds het deksel op je neus krijgt. Als je (diep van binnen) dingen verwacht, die de ander je niet kan of wil geven. En dat waren niet eens zulke ‘grote’ dingen, maar gewoon, dat er een keer echte belangstelling voor me was, dat er een keer geluisterd werd zonder oordeel, dat iets wat ik leuk vond niet meteen de grond ingestampt werd, dat ze een keer blij voor me konden zijn. 

Maar al die dingen konden ze (en kunnen ze nog steeds) niet. En dat deed pijn, iedere keer opnieuw. Dus na een tijdje hou je de deksel maar heel hard op de pan. Ik deelde niks meer. Niet hoe het met me ging, niet hoe ik me voelde, waar ik mee bezig was, waar ik blij of verdrietig van werd, gewoon niks. 

We groeiden nog verder uit elkaar en mijn wereld werd MIJN wereld en die van hen die van hen. Twee totaal verschillende werelden, waar we beiden geen weet van hadden en die we beiden niet begrepen. 

Sinds een aantal jaar probeer ik het ‘contact’ een beetje te ‘herstellen’, want ik zie steeds vaker in m’n omgeving dat het zomaar ineens afgelopen kan zijn. En dat zou ik heel erg vinden, want op mijn eigen manier hou ik wel van ze. Maar ik merk ook dat we zo ver uit elkaar gegroeid zijn, dat er eigenlijk niets meer te herstellen valt. Je kunt misschien ook wel niet echt herstellen wat er toch al nooit was. 

Sommige dingen veranderen nooit. Nog steeds begrijpen ze weinig van wat ik zeg, kunnen ze maar moeilijk blij voor me zijn, wordt alles nog steeds met een sauslepel aan oordeel overgoten en wordt alles waar ik plezier in heb de grond in geboord. En dus blijf ik oppervlakkig en vertel nog steeds niks over mezelf. Zolang we het maar over het weer, voetbal, anderen of zonnepanelen hebben, gaat het prima. Maar iets persoonlijks, dat durf en kan ik niet meer, nog steeds bang voor de pijn van dat deksel en die neus.... 

Toen Corona uitbrak stuurde mijn moeder en ik af en toe eens een sms’je heen en weer met de vraag hoe het ging. Maar van beide kanten kwam er zelden een écht antwoord op die vraag. 

Gisteren kwam er weer zo’n appje met de vraag of het allemaal nog steeds goed met me ging. 
En tja, wat moet ik dan zeggen? Ik heb enorme bloedarmoede, een enorm lage bloeddruk, ik ben zo duizelig als de pest en val steeds om, ik kan niet autorijden, niet sporten, doe elke dag een dutje omdat ik anders de dag niet doorkom en aan het eind van de maand moet ik naar het ziekenhuis? 
Dat gaat ze ongetwijfeld als persoonlijke aanval opvatten en daar heb ik momenteel geen energie voor, en dus gaat alles zoals altijd hartstikke goed, net zoals aan hun kant van de telefoonlijn.... 
Liegen is een familiekwaal geworden... 

Maar ergens zou ik best graag met ze kunnen delen wat er allemaal speelt. Ik zou ze zo graag vertellen over m’n genderdysforie en het gevoel geen man en geen vrouw te zijn. Over mijn hele ‘avontuur’ en zoektocht naar m’n genderidentiteit, maar toch deel ik het niet. En dat is op zich heel vreemd, want als dit hele ‘ik voel me geen vrouw’ gedoe ergens bekend in de oren zou moeten klinken of herkenbaar zou moeten zijn, dan is het wel bij mijn ouders. En zeker bij mijn moeder. Ze heeft zich immers jaren beklaagd over dat onderwerp. 

Maar toch denk ik niet dat ze me zou begrijpen als ik het probeer uit te leggen..... En daarnaast.... hoe leg je zoiets uit aan je bijna 80 jarige ouders die vol oordelen zitten (ik heb het niet van vreemden hoor, is er met de spreekwoordelijke pap lepel ingegoten)...
 
Hoi pap en mam, weet je nog dat jullie bij mijn geboorte tussen mijn benen keken en toen op het geboortekaartje schreven dat ik een meisje was? Nou, dat was dus een grapje van jullie geliefde god, want weet je.... ik ben helemaal geen meisje.... nee ik ben ook geen jongen.... ik ben gewoon helemaal niks. 

Ik geloof niet dat ze dat zouden accepteren, om over snappen nog maar te zwijgen. En dus zwijg ik maar, en merk ik dat als mijn hoofd veel met dit onderwerp bezig is, ik het ‘contact’ maar weer op een laag pitje zet, uit angst dat ik me verspreek en zo slapende honden wakker maak. En plaats ik mezelf dus eigenlijk zelf buiten de roedel, waarvan ik toch namelijk al jaren het gevoel heb dat ik er sowieso al geen deel van uitmaakte. 

En zo is de cirkel weer rond en heb ik klaarwakker zijnde misschien toch die plek in de roedel gevonden.....

foto: internet

1 augustus 2020

De meeste dromen zijn bedrog.... of toch niet?

Er was eens een zanger die zong: de meeste dromen zijn bedrog.... 
Dit klinkt bijna als het begin van een sprookje, nou, laat ik je dan meteen ut die droom halen, dat wordt het niet. 

Maar de zanger had natuurlijk wel een beetje gelijk. Het grootste deel van een droom is bedrog, maar echter wel met een kern van waarheid. Ik gok dat iedereen wel weet dat er in je dromen altijd wel iets zit waar je bewust of onbewust in je hoofd mee bezig bent (geweest). En soms is dat duidelijk en soms ook niet. 

In mijn droom van vannacht was het maar ál te duidelijk en het werd me ook heel snel duidelijk dat ik hier ‘iets mee moest’. En dus zit ik nu, om 6u ‘s ochtends, op mijn balkon een blogje te tikken. 

Ik droomde vannacht een aantal dingen die los staan van elkaar, maar toch alles met elkaar te maken hebben. En het onderwerp is overduidelijk: mijn genderdysforie speelt weer eens ernstig op. Ik kan me inmiddels de volgorde van de fragmenten niet meer herinneren, maar misschien is dat ook biet zo belangrijk en moet ik er gewoon iets uitpikken. 

Ik was met een aantal vrienden ergens op de wereld en probeerde een ‘artistieke’ foto te maken. Een groepje mensen (jongeren net als ik: hé het was een droom!) kwam in mijn richting gelopen en ze spraken onderling Nederlands. Een meisje keek naar wat ik aan het doen was, zag mijn bedoeling en zei in het Engels, dat dat een leuk idee was. Ik gaf antwoord in het Nederlands “tja, ik doe m’n best”. En het meisje reageerde met ‘oh, je bent een Nederlandse jongen, wat leuk!’ En ik antwoordde weer met ‘Ehm, ja, zo iets ja’ en liep snel terug naar m’n vriendengroepje die kleding aan het shoppen waren, maar met een grote glimlach op mijn gezicht. 

Één van m’n vriendinnen was die glimlach niet ontgaan en vroeg er iets over, maar omdat ik de reden zo stom vond (‘ze zei meneer tegen mij’) besloot ik niks te zeggen. 

Om de een of andere vreemde reden, hield ze me een t-shirt voor en was op me in aan het praten over waarom ik dat zou moeten kopen....maar ik hoorde het niet. Het enige dat ik hoorde, was dat het meisje met nog iemand binnen was gekomen en dat ze druk aan het vertellen was: “ik zweer het, die was precies zoals jij! Net als jij hetzelfde korte haar, dezelfde bouw. Een baggy t-shirt zodat je maar niet weet hoe en wat precies en net zo’n skinny jeans om die skinny beentjes (het was een droom hè!). En toen ik zei je bent een Nederlandse jongen zei hij ‘zoiets ja’..... ik zweer het hij is net als jij.....” 

De smile op mijn gezicht werd groter en ik besloot te vertellen aan m’n vriendin waarom ik zo blij werd, en dat dat gesprek daar over mij ging en dat ik zo gelukkig werd dat ze me jongen had genoemd en dat er nóg iemand was als ik.... 

Of ik het t-shirt gekocht heb of hoe m’n vriendin daarop reageerde kan ik me niet herinneren, volgens mij ging het hier over naar fragment 2, maar het gevoel kan ik me nog héél goed herinneren. 

Als kind was ik ervan overtuigd dat ik een jongen was. Ik zag er zo uit, ik gedroeg me ook zo, ik wist ook niet beter. En dat werd door de buitenwereld geaccepteerd. Als kind leek het niet uit te maken wat mijn ‘geslacht’ was en was het ook niet zo’n ramp als iemand me jongen noemde, terwijl ik dat biologisch gezien niet was. 

In de puberteit kwam ik ‘in de problemen’. Ik dacht nog steeds dat ik een jongen was en hoe meer mijn lijf ging laten zien dat dat toch écht niet zo was, hoe meer ik het wilde zijn! Ik was dan ook dolgelukkig als iemand me meneer of jongeman noemde. Op die momenten maakte mijn hart een sprongetje van geluk en om eerlijk te zijn, doet het dat vandaag de dag nog. 
Maar mijn moeder vond dat maar niks. Ineens moest ik een meisje zijn, me zo gedragen en me blijkbaar ook zo voelen. Zij vond het (ineens) vreselijk dat haar ‘dochter’ zo jongensachtig was, geen meisjesdingen met haar wilde doen, geen bh wilde kopen, en door iedereen als jongen gezien werd. Dus iedere keer als dat laatste gebeurde, dan maakte mijn moeder de ander wel even (luid en) duidelijk dat ik géén jongen was. En iedere keer als ze dat deed kon ik wel door de grond zakken en brokkelde er een stukje van mijn hart, dat net daarvoor nog een gelukssprongetje maakte, af. 

Ze wist dat niet, ik heb het haar ook nooit verteld, ze zou het ook niet begrepen of geaccepteerd hebben. Maar vanaf dat moment heb ik geprobeerd een meisje te zijn: ik liet m’n haar groeien en die bh kwam er, maar niet door mij gekocht.... ik had grenzen. 

Ik probeerde me als een meisje te gedragen, me als een meisje te voelen, maar feit was dat ik alles aan dat meisjeslijf haatte, hoe erg ik ook mijn best deed. Nog steeds stelde ik mijn moeder met al mijn pogingen teleur. Dus uiteindelijk staakte ik die pogingen ook en werd m’n lange haar weer kort, werd ik soms weer opnieuw voor jongen aangezien (met het bijbehorende sprongetje in mijn hart) en groeiden mijn moeder en ik, voor zover mogelijk, nóg verder uit elkaar.... 

Al die jaren ben ik blijven worstelen met die vraag, wat ben ik nou? Nog steeds word ik gelukkiger als iemand meneer of hij zegt dan mevrouw of zij, maar om nou te zeggen dat ik me helemaal man voel: nou nee. Ik voel me eigenlijk gewoon mezelf, niet man, niet vrouw, maar gewoon een Mick. 
Dat valt in een wereld die nog steeds voornamelijk is ingericht op die tweedeling man/vrouw niet altijd mee. Maar over het algemeen heb ik mijn weg daar wel in gevonden, meestal dan toch. 

En net als je denkt dat je rust hebt gevonden en dat je jezelf inclusief je lijf kunt accepteren zoals het is, gooit moeder natuur wel weer even roet in het eten.... 

Op dit moment werkt mijn (nog steeds biologische vrouwen) lijf niet mee. Zeg maar gerust dat het op dit moment erg tegenwerkt. Waar de puberteit een ramp was, voelt de pré-overgang dat nóg veel meer. Mijn lijf verraadt me aan alle kanten. Ultiem Verraad, met een hoofdletter. En mijn gender dysforie kent momenteel dan ook zijn gloriedagen. 

Dus tja, dromen zoals deze zijn dan misschien voor een deel wel bedrog: ik ben niet meer jong en die skinny legs heb ik na m’n kindertijd ook nooit meer gehad, maar de worsteling met wat ben ik en het gelukssprongetje in mijn hart als iemand me aanziet voor datgene dat ik biologisch gezien zéker niet ben, dat is en blijft waarheid.

foto: internet